We willen dat het niet te nat en niet te droog is. Het is in ons werk altijd een kwestie van het vinden van een goede balans tussen niet te veel en niet te weinig water.
Als het te nat is moeten we overtollig water afvoeren naar de zee. Droogte gaan we tegen door water vast te houden en aan te voeren als dat mogelijk is. Dit betekent dat de waterstanden in onze sloten, kanalen en meren kunnen variëren: soms wat hoger, soms wat lager, afhankelijk van wat de situatie vraagt. Dit leidt weleens tot vragen over waarom het peil is zoals het is.
Uiteenlopende belangen
Bij het regelen van de waterstand hebben we te maken met uiteenlopende belangen. Zo is de natuur over het algemeen gebaat bij hogere waterstanden, met name in de winter, terwijl landbouwers in dit jaargetij belang hebben bij lagere waterstanden. Bijvoorbeeld zodat trekkers in het begin van het voorjaar het land op kunnen voor de grondbewerking.
Waterstand goed regelen
We wegen de verschillende belangen af en leggen afspraken over waterstanden vast in peilbesluiten. We zorgen ervoor dat het water ’op peil’ is, maar dit is niet altijd even eenvoudig vanwege de weersomstandigheden. Zeker in situaties waarin het erg nat of erg droog is.
Om de waterstand goed te regelen, is het belangrijk dat er voldoende ruimte voor het water is. In natte tijden is extra opslagruimte gewenst; lage waterstanden in sloten en kanalen. En in droge tijden is een voorraad nodig; hoge waterstanden in sloten en kanalen. We passen met maatwerk het peilbeheer zoveel mogelijk aan op de actuele omstandigheden en vooruitzichten.
Water vasthouden
Heeft het een periode nauwelijks geregend en zien we dat de grondwaterstand hierdoor zakt? Of is het grondwaterpeil lager dan we zouden willen? Dan zetten we stuwen omhoog. We kunnen zo de waterstand in de sloten verhogen en hiermee het grondwater vasthouden.
Als de grondwaterstand en de slootwaterstand vervolgens toch nog verder dalen kunnen we in ongeveer 70% van ons gebied water aanvoeren vanuit het IJsselmeer om een verdere daling te voorkomen.
Om water vast te houden werken we daarnaast ook aan projecten waarbij we de beken weer laten kronkelen. Denk bijvoorbeeld aan de Drentsche Aa, Westerwoldse Aa, Ruiten Aa en Hunze. Op die manier wordt het water als een spons vastgehouden en stroomt het minder snel naar de grote kanalen. Zo heeft het water ook meer tijd om in de grond te infiltreren. En waar het kan laten we begroeiing staan omdat ook dit de afvoer van water remt.
Water afvoeren
Maar als het langer en harder regent en de beekdalen en sloten en kanalen vol beginnen te raken, dan moeten we het water de zee in laten stromen om wateroverlast te voorkomen.
Ook in droge periodes voeren we soms water af. Onder andere door het schutten van schepen dringt zout water vanuit zee onze kanalen binnen. Het afvoeren van water is dan nodig om het zout terug te dringen.
Het uitgangspunt is dat we niet meer water afvoeren dan nodig is en we zoveel mogelijk water in ons gebied bewaren.